Bezorgdheid in VN-Mensenrechtenberaad over vervolging baha’is in Iran

Ahmed Shaeed, de speciale VN-rapporteur inzake mensenrechten, spreekt zijn zorg uit over de mensenrechten in Iran. Die zijn niet wezenlijk verbeterd.

Den Haag, 19 maart 2014  –  In zijn totaliteit gezien zijn de mensenrechten in Iran niet wezenlijk verbeterd sinds de verkiezing van president Hassan Rouhani vorig jaar, ondanks zijn beloften dat burgers meer rechten zouden krijgen en dat er een eind zou worden gemaakt aan discriminatie van minderheden. Dat verklaarde Ahmed Shaeed, die speciale VN-rapporteur inzake mensenrechten in Iran is, tijdens een presentatie voor de Mensenrechtenraad in Genève deze week.

Ahmad Shaheed, VN Speciale Rapporteur inzake mensenrechten in Iran.  VN foto/Jean-Marc Ferré

Dr. Shaeed constateerde dat er weliswaar een paar kleine stappen zijn gezet ter verbetering van mensenrechten, maar dat de overheid doorgaat met het schenden van internationaal geldende maatstaven, onderdrukking van vrouwen en vervolging van etnische en religieuze minderheden, onder wie de leden van het Bahá’í-geloof.

‘Honderden mensen worden, zo wordt gerapporteerd, op de een of andere wijze in hechtenis gehouden omdat zij hun individuele rechten uitoefenden’, aldus dr. Shaeed. ‘Onder hen zijn 39 journalisten en bloggers (schrijvers van een weblog), 92 verdedigers van mensenrechten, 136 bahá’ís, 90 soenitische moslims, 50 christenen en 19 derwisj moslims’.

De speciale rapporteur presenteerde zijn jaarlijks rapport over de situatie in Iran, dat de afgelopen week verscheen, aan de Mensenrechtenraad. Hij stelde vast dat het handvest burgerrechten dat door Rouhani werd aangekondigd weliswaar een stap in de goede richting is, maar dat er desondanks geen zicht is op gelijke burgerrechten voor vrouwen en voor de leden van religieuze en etnische minderheden.

Ook wordt in het handvest met geen woord gerept over de aanpak van de wrede, onmenselijke of vernederende straffen die worden uitgedeeld, zoals geselen, ophangen, stenigen en amputaties, aldus dr. Shaeed. ‘Het handvest roept geen halt toe aan de executie van jongeren en het verzuimt te verwijzen naar de zorgen die er zijn over de toepassing van de doodstraf en dan in het bijzonder voor vergrijpen die volgens internationaal recht niet vallen onder ernstige misdaden’.

De vorige week maakte eveneens secretaris-generaal Ban Ki-moon zijn jaarlijks rapport openbaar over de situatie in Iran. Hij zei dat hij geen verbeteringen vast had kunnen stellen voor de bahá’ís en andere religieuze minderheden en dat er slechts sprake was van een paar verbeteringen in de algehele mensenrechtensituatie in Iran. ‘Er zijn geen verbeteringen in de situatie van religieuze en etnische minderheden als het gaat om hun rechten als burger, noch op politiek, economisch, sociaal of cultureel gebied’, aldus de secretaris-generaal. ‘Religieuze minderheden als de bahá’ís en de christenen worden geconfronteerd met schendingen die liggen verankerd in de wet en in de praktijk’.

Tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad kregen vertegenwoordigers van diverse landen en van niet-gouvernementele organisaties de gelegenheid te reageren op en vragen te stellen over de presentatie van de speciale rapporteur. Zeker negen landen spraken specifiek hun bezorgdheid uit over de voortgaande vervolging van Iraanse bahá’ís. Dat waren Australië, België, Botswana, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De Europese Unie noemde in haar verklaring de bahá’ís eveneens.

Ierland zei zich zorgen te maken over de situatie van religieuze minderheden in Iran: ‘Wij constateren met name dat de speciale rapporteur in zijn rapport de situatie van de bahá’ís noemt en dat zij met regelmaat vervolgd worden vanwege aangelegenheden binnen hun geloofsgemeenschap, zoals het bieden van faciliteiten voor onderwijs en in het openbaar deelnemen aan religieuze activiteiten, zoals het bijwonen van meditatieve bijeenkomsten, maar dat ze steevast worden aangeklaagd voor misdaden op politiek gebied of  voor veiligheidskwesties, zoals spionage of propaganda tegen het heersende systeem’.

Botswana zei: ‘Wij vragen Iran ook te stoppen met discriminatie van religieuze minderheden, met inbegrip van de bahá’ís’. Zwitserland vroeg waarom bahá’ís onderwerp zijn van toenemende onderdrukking, ondanks het feit dat zij zich in Iran heel bescheiden opstellen en geen kritiek leveren op de overheid.

Diane Ala’i, die BIC (Baha’i International Community) vertegenwoordigt bij de Verenigde Naties, nam deel aan de zitting van de Mensenrechtenraad evenals een aantal andere leden van niet-gouvernementele organisaties. Zij richtte zich tot dr. Shaeed en stelde vast dat er geen verbeteringen zijn te bespeuren in de situatie van de bahá’ís in Iran.

‘Zoals u zelf al aangaf zitten 136 bahá’ís gevangen louter vanwege hun religieuze overtuiging’, aldus Diane Ala’i. ‘Niet één bahá’í-jongere is het gelukt om zijn of haar studie aan een Iraanse universiteit af te maken en de meesten wordt meteen de toegang tot hoger onderwijs al ontzegd, winkels van bahá’ís zijn gesloten en blijven verzegeld, werk in de publieke sector is verboden voor bahá’ís, begraafplaatsen worden ontheiligd en er wordt op ongebreidelde wijze in door de staat gesteunde media aangezet tot haat jegens de bahá’ís’.

Bron: Baha”i-gemeenschap Nederland, bureau externe betrekkingen